12-snarige gitaar

Hoewel het muziekinstrument niet eens zo oud is, is er geen zekerheid over de precieze herkomst van de 12-snarige gitaar. Vast staat dat het instrument is ontstaan in de Verenigde Staten, aan het einde van de 19de eeuw. In die periode wordt er driftig geëxperimenteerd met het bouwen van allerlei nieuwe instrumenten. Patentbureaus worden bedolven onder de aanvragen. Vooral varianten op bestaande snaarinstrumenten zijn daarbij erg populair.

Het ontstaan zou het resultaat kunnen zijn van een experiment, naar analogie van andere dubbel besnaarde instrumenten. Sommigen verwijzen daarbij naar Mexico, waar zulke instrumenten niet ongewoon zijn in mariachi orkesten. Anderen menen dan weer dat Italiaanse immigranten hun inspiratie haalden bij de luit.

Mogelijk begint de geschiedenis in Columbus, Ohio. Daar woont ene Carl E. Brown. De man is een nogal prettig gestoorde uitvinder van merkwaardige muziekinstrumenten. Hij heeft zich tot doel gesteld instrumenten te bedenken die het voor amateurs gemakkelijker maken om muziek te spelen. Zo bedenkt hij een aantal varianten op de citer (een van oorsprong Duits snareninstrument), waarbij hij veelal het aantal snaren reduceert tot drie of vier. Een van zijn bedenkingen is de Harp-o-chord, een merkwaardige combinatie van harmonica en citer.

Op 8 februari 1896 vraagt meneer Brown patent aan voor van de zogenaamde Harp-Guitar. Hij noemt het combinatie van “mandoline(!) en gitaar”. Vreemd genoeg zoekt hij het dit keer in het verdubbelen (!) van een aantal snaren, waardoor “het veel eenvoudiger is dan een gitaar,” zo stelt hij. “De melodie wordt met de duim aangeslagen op de dubbele snaren, terwijl de begeleiding gespeeld wordt met de vingers (en de duim wanneer die niet bezet is) op alle beschikbare snaren.”

Inspelend op de wijze van spelen van de meeste amateurgitaristen, verdubbeld hij dus de vier laagste snaren, zodat ze een veel breder bereik ter beschikking krijgen, gewoonweg door de snaren van boven naar beneden aan te slaan, of integendeel net van beneden naar boven.

Het volgend jaar al brengen twee fabrikanten de 10-snarige gitaar op de markt: Gordon uit New York en Grunewald uit Louisiana. Een paar jaar later komt een concurrerende firma, Holzapfel & Beitel, uit Baltimore, Maryland met een verbeterde harp-gitaar: een groter, 12-snarig instrument. Omstreeks 1904 schakelt Grunewald ook over op de 12-snarige versie. In advertenties wordt gepocht met “The Grunewald Harp-Guitar: A New Invention!” met  “Twice the Tone of any Guitar.”

Net als de andere nieuwigheden, de 7- en 11-snarige gitaren, slaat het 12-snarige variant echter nooit echt aan. Dat blijkt wel uit het feit dat de grootste gitaarbouwers, Martin en Gibson, geen eigen versie op de markt brengen. Een aantal instrumenten belandt dan ook in pandjeshuizen, waar ze worden opgepikt door de minder bemiddelden: straatmuzikanten bijvoorbeeld, die door de extra mogelijkheden, een tweede man kunnen uitsparen.

De firma Stella, uit New Jersey pikt daar op in en fabriceert goedkope, maar stevige 12-snarige gitaren, die via postorder kunnen besteld worden. Hun 12-snarige gitaren zijn bovendien een stuk groter dan die van de concurrentie, waardoor ze veel harder klinken – een enorm voordeel om over het geroezemoes van de stad heen te komen.

Atlanta Blues

In Walnut Grove, Georgia, leren twee broers, Robert en Charley Hicks gitaar spelen van de moeder van een vriendje. In 1923 trekken ze naar Atlanta, waar ze hopen werk te vinden. Robert wordt kok bij Tidwell’s Barbecue.  Zijn karige loon vult hij aan met optredens. Enkele maanden na zijn aankomst ruilt hij zijn gewone gitaar in voor een twaalfsnarig exemplaar, dat hij bespeelt in de bottleneck-stijl.

Een talentscout van Columbia merkt hem op en in maart 1927 neemt hij zijn eerste 78-toerenplaat op: ‘Barbecue Blues’. De platenmaatschappij doopt hem dan maar meteen om in Barbecue Bob en laat hem kokskledij aantrekken voor de publiciteitsfoto. Het plaatje slaat aan en met 15 000 verkochte exemplaren wordt hij de best verkopende artiest van Columbia, tot dan toe.

Hij slaagt er in het succes te bestendigen met ‘Mississippi Heavy Water Blues’, geïnspireerd op de recente overstromingen. Hij neemt alles samen zo’n zestig plaatkanten op, waarvan ‘Motherless Child Blues’ het bekendst is, dank zij een cover door Eric Clapton.

Robert sterft in 1931, aan tuberculose, amper 29 jaar oud. Hoewel zijn carrière kort is, is hij van grote invloed op Atlanta-bluesmuzikanten als Curley Weaver en Blind Willie McTell.

William McTell werd waarschijnlijk blind geboren, in 1898, in Thompson, Georgia. Mogelijk als William McTier.  Hij kan zich echter prima behelpen. Na de dood van zijn moeder, die hem gitaar leerde spelen, sluit hij zich aan bij een rondtrekkend circus of  trekt rond in het gezelschap van een andere blues muzikant Buddy Moss, op zoek naar plaatsen om op te treden.

Omstreeks 1922 vestigt hij zich in Atlanta, waar hij in de blindenschool braille leert lezen.

Aangespoord door het succes van Barbecue Bob schakelt hij in 1927 over op de 12-snarige gitaar. Binnen de kortste keren wordt hij een meester op het instrument. Hij speelt zowel in de fingerpickingstijl als slide, waardoor het lijkt alsof hij twee instrumenten tegelijkertijd bespeelt. De platenmaatschappij Victor laat hem acht plaatkanten opnemen, waaronder ‘Statesboro Blues’. Door voor verschillende labels op te nemen onder pseudoniemen als Georgia Bill, Hot Shot Willie, Barrel House Sammy en Pig ‘n’ Whistle Red slaagt hij er in om zichzelf en zijn vrouw in hun levensonderhoud te voorzien, als beroepsmuzikant.

De Grote Depressie van de jaren dertig nekt de meeste muzikanten, waardoor McTell terug straatmuzikant moet worden. In 1940 maakt Alan Lomax opnamen van hem en in 1949 krijgt hij een contract bij Atlantic. Het succes blijft echter uit en Willie overlijdt in 1959, net te vroeg om weer te worden opgepikt in de folk en blues revival. Daardoor duurt het lang eer Blind Willie McTell de erkenning krijgt die hij verdient.