Woensdag 6 juni 1962 is een historische dag. Het Liverpoolse bandje The Beatles mag op auditie in Londen. John Lennon is 21, Paul McCartney net geen 20, George Harrison 19 en  Pete Best 20.

De kans is hen geboden door George Martin, producer en hoofd van Parlophone. Martin is, in 1955, gepromoveerd tot hoofd van het platenlabel. Al stelt dat ook weer niet zoveel voor, want Parlophone is slechts een onbeduidende afdeling van het grote EMI. Het label houdt het hoofd boven water door een specialisatie in comedy platen, met artiesten als Peter Sellers en Spike Milligan. Martin wil het ruimer zien en zoekt naar aansluiting bij een jeugdiger publiek. 

Brian Epstein, de manager van het groepje uit Liverpool heeft Martin in februari een band laten horen met eerdere opnamen van de groep voor een andere platenmaatschappij: Decca. Die had The Beatles afgewezen met de legendarische woorden: “Groepjes met gitaren hebben afgedaan, meneer Epstein.” 

Ook Martin bedankt in eerste instantie. “Ze hadden een ongewoon geluid: een zekere ruwheid, die ik nog nooit eerder was tegengekomen. Ik vond het wel interessant dat er meerdere zangers waren – dat op zich was ongewoon.”

Epstein houdt echter vol. Op 9 mei heeft hij een nieuwe afspraak met de producer. Gecharmeerd door het enthousiasme van de man, stemt Martin om de groep een kans te geven. “Ik wou ze eens zien en dan bekeken we wel hoe het verder moest.”

Hij biedt Epstein zelfs een opnamecontract aan. Hij heeft immers niets te verliezen. Het contract voor één jaar voorziet dat vier songs zullen worden uitgebracht, waarvoor Brian en The Beatles samen een penny krijgen per plaat (er gaan 240 pennies in £1 – en dat moet dan door 5 worden gedeeld). Voor platen die eventueel in het buitenland worden verkocht krijgen ze maar de helft.

Achteraf geeft Martin toe dat de overeenkomst kan bestempeld worden als “Pretty awful”.

Bovendien houdt hij nog een slag om de arm: hij zal de papieren in orde laten brengen, op de handtekeningen na. Die zullen eventueel, bij de auditie op 6 juni, gezet worden.

het telegram dat Epstein aan The Beatles in Hamburg stuurde om hen te vertellen dat hij een contract versierd had.

 

 

The Beatles keren op zaterdag 2 juni terug uit Hamburg, waar ze enkele maanden hebben gespeeld. Hoewel ze pas ’s avonds laat in Liverppol arriveren, staat Epstein er op dat ze de volgende middag om 3 uur present zijn in The Cavern voor een uitgebreide repetitie.  Hij heeft een lijst opgesteld met 33 nummers die ze zouden kunnen spelen voor meneer Martin. De songs zijn met zorg gekozen om alle aspecten van de groep aan bod te laten komen. Er zijn zowel covers bij, als zelfgeschreven nummers. Er zijn rockers bij, maar ook shownummers en songs uit musicals. Elk van de drie zangers heeft zijn eigen lijstje: Paul zingt dertien keer, John tien keer en George zeven. En dan is er nog een medley waarbij elk van de drie een solospot neemt. Ook de volgende dag is er nog een repetitie. Je kunt beter goed voorbereid zijn.

Dinsdag vatten ze dan de lange trip naar Londen aan: 320 km, waarvan het grootste gedeelte over gewone wegen (er is enkel een autostrade vanaf Birmingham). De trip duurt acht à tien uur. Zelfs radio kan de eentonigheid niet doorbreken, want muziekprogramma’s zijn beperkt tot een uurtje of twee op zaterdagvoormiddag.

Gelukkig hebben ze een chauffeur: Neil Aspinall heeft zijn studies als boekhouder opgegeven om full-time voor de groep te gaan werken als roadie. Hij heeft een tweedehands busje gekocht. Eentje met zijraampjes, zelfs!

De auditie is gepland voor woensdagavond. Daardoor kunnen de jongens van de gelegenheid profiteren om de muziekwinkels in Londen te gaan bezoeken. Maar niet te lang, want Epstein staat er op dat ze ruim op tijd arriveren in de studio. Dus vertrekken ze onmiddellijk na het avondeten naar het noordwesten van Londen, waar de EMI studios zijn gevestigd in een groot herenhuis aan Abbey Road. 

De portier, John Skinner is niet onder de indruk van het gezelschap: “Een versleten wit busje reed de parking op. Ze zagen er allemaal mager uit: spichtig, bijna ondervoed. Hun road-manager, Neil Aspinall, zei dat ze voor een sessie kwamen en dat ze The Beatles heetten. Ik dacht: wat een vreemde naam.”

Ook de rest van het personeel, netjes uitgerust in witte stofjassen, denkt er zo over. “We hadden al meer vreemde snuiters zien passeren,” grinnikt geluidstechnicus Norman Smith, “maar niets zoals The Beatles. Wat een vreemd zootje!”

“The Beatles zagen er raar uit,” meent ook zijn college Ken Townsend, doelend op hun zwarte leren jassen. “En ze hadden zulk lang haar. Wanneer je nu foto’s terugziet van toen kun je het moeilijk geloven, maar voor die tijd was dat echt heel lang. En dan dat zwaar Liverpool accent – we hadden nog nooit iemand van Liverpool over de vloer gehad in Abbey Road.”

Terwijl ze hun materiaal aan het uitladen zijn, komt George Martin even langs. Een blik op hun aftandse versterkers en hij heeft genoeg gezien. Hij gaat het over aan zijn assistent, Ron Richards en verdwijnt zelf naar de kantine.

“Soms zei ik: ‘Goed Ron, neem jij het maar over’,” blikt Martin later terug. “Dit was tenslotte maar een test… van vier rare snijbonen uit Liverpool, dan nog. Het stelde niks voor. Ik zei: ‘Oké, Ron, regel het maar. Ik spring straks wel even binnen’. Zo ging dat.”

Bedremmeld wachten de vier muzikanten in de grote ruimte. “[Studio 2] had zo’n grote witte verlichtingspanelen”, weet Paul McCartney: “net als bij een cricketwedstrijd, hoog boven onze hoofden. En dan was er een eindeloze trap naar de controleruimte. Daar was de hemel, waar de goden verbleven. Wij stonden beneden, stervend van de zenuwen!”

Vol goede moed beginnen The Beatles met de medley en werken dan hun lijstje af.

Er wordt besloten vier nummers op te nemen. De keuze valt op ‘Love Me Do’, ‘PS I Love You’ en ‘Ask Me Why’. Maar begonnen wordt met een cover.  “Die vier werden gekozen om te beklemtonen dat we zelf songs schrijven,” weet Pete Best, “en als we een cover brachten, zoals ‘Besame Mucho’, dat we daar dan toch een eigen interpretatie aan konden geven.”

Maar voor er sprake kan zijn van opnemen, moeten eerst wat technische problemen worden opgelost.

“Hun materiaal was vreselijk, “gruwt Norman Smith: “Lelijke, ongeverfde houten versterkers. Vreselijk lawaaierig. Er kwam evenveel (neven)geluiden uit hun versterkers als van de instrumenten zelf. Het ergste was Pauls bas. Het was al snel duidelijk dat we zo niets zouden kunnen opnemen. Er was een stuk kabel gewikkeld rond Johns versterker. Alles kraakte en bromde… problemen met de cimbalen. Ik herinner me dat ik dacht: hier is werk aan.”

Townsend probeert eerst wat te herstellen met een soldeerbout, maar dat helpt niet. Het ziet er naar uit dat de hele zaak moet worden afgeblazen.

Dan komt iemand met een noodoplossing. De echokamer in de kelder is niet in gebruik die avond. Daar staat een grote Tannoy klankkast. Met vereende krachten sleuren ze het grote, zware ding naar boven. Eindelijk kunnen ze aan de slag. 

Na ‘Besame Mucho’ wordt ‘Love Me Do’ aangepakt. De geluidstechnici spitsen hun oren. Dit klinkt fris. Dit moet George Martin horen!

Iemand gaat hem uit de kantine halen. Terecht, zo blijkt. Hij houdt ook wel van ‘Love Me Do’. “Die harmonica maakte het interessant”, verklaart Martin. “Ik hou wel van zo’n jammerende harmonica. Het doet me denken aan de platen van Sonny Terry en Brownie McGhee. Ik wist dat ik daar iets mee kon doen.”

Toch vindt hij dat er iets aan schort.

Paul vertelt: “We begonnen te spelen, (zingt) ‘Love, love me do/you know I love you’. Ik zing tweede stem. Dan komen we aan ‘pleeease’. STOP. John doet ‘Love me…’ en stopt dan zijn  harmonica in zijn mond: ‘Wah, wah, wahh.’ George Martin roept: ‘Wacht eens, wacht eens! Zo gaat dat niet. Iemand anders moet ‘Love me do’ zingen, want dat gaat zo niet: ‘Love me wahhh’. Dan gaan ze het ‘Love Me Wahhh’ noemen. Dus, Paul, wil jij ‘Love me do’ zingen?’

Verdorie,  de zenuwen gierden door mijn keel. Ik bedoel: opeens wordt het arrangement van iets dat we al zo lang deden, helemaal omgegooid. John moest dus stoppen na die regel. Hij zingt dan ‘Pleeeease’, stopt zijn harmonica in zijn mond en ik zing ‘Love me do’ en John doet ‘Wahhh-wahhh-wahhh’. We deden alles live, dus kreeg ik opeens dat cruciale moment op onze eerste plaat. Zonder een ander geluid, alles stopt, ik sta in de schijnwerper en ik doe (met trillende stem) ‘Love me do-oo’. Ik hoor nog steeds de trilling in mijn stem.”

Na afloop zijn The Beatles eigenlijk best wel tevreden met hun prestatie in de studio. “We waren een beetje blasé,” geeft Pete Best toe. “Toen, bij Decca, stonden we te bibberen op onze benen, maar bij EMI waren we zekerder van onszelf. De sfeer was er veel meer ontspannen.” “Het ging lang niet slecht,” meent ook George Harrison ”Ik denk dat George Martin ons wel wat ruw en ongepolijst vond, maar hij hoorde toch ook wel een zekere kwaliteit die ons interessant maakte.”

Na afloop roept Martin de vier in de controlekamer om de opnamen te beluisteren. Hij wijst hen waar ze in de fout zijn gegaan. “George nam hen goed onder handen,” vertelt Ken Townsend: “Hij gaf een hele uitleg over de werking van een studiomicrofoon. Dat die langs alle zijden opneemt. Dat je dus rondom kunt staan, in tegenstelling tot een microfoon voor optredens die maar langs één kant werkt.”

The Beatles luisteren zonder één woord te zeggen. “Ze knikten zelfs niet bevestigend met hun hoofd,” grinnikt Norman Smith. “Toen George zijn hele uitleg had gegeven, vroeg hij: ‘Jullie hebben niks gezegd. Is er iets waar jullie iets op aan te merken hebben?”

Het is George Harrison die het woord neemt: “Om te beginnen: die das van jou trekt op niks.”

Er valt een doodse stilte.

Dan schiet Martin in de lach. Het ijs is gebroken. “De volgende vijftien – twintig minuten kwam de ene grap na de andere,” lacht George Martin. “Puur entertainment. Toen ze wegwaren zat ik daar: wat dacht je daarvan? De tranen rolden over mijn wangen.”

Op hun beurt zijn ook The Beatles onder de indruk van George Martin. “Hij spreekt zonder accent,” stelt George Harrison vast, “Geen Cockney of Liverpools of Birminghams. Iemand die zo spreekt vonden we altijd hautain. Maar hij was zeer vriendelijk, een beetje als een onderwijzer. We moesten respect voor hem hebben, maar tegelijk liet hij ons voelen dat hij niet stijf deftig is – dat je met hem mocht lachen.”

De enige die wat afzijdig bleef is de drummer. Terwijl de anderen aan het dollen zijn, zit Pete Best daar maar stilletjes een sigaretje te roken. Dat is ook de geluidstechnici opgevallen. Bovendien zijn ze zo al niet te spreken over zijn drumspel. De man mept wel goed door – hij is dan ook bekend omwille van zijn atomic beat – en dat is prima voor optredens. Maar in de studio laat hij steekjes vallen: hij is niet erg maatvast.

‘Ik zei tegen George dat hij er uit moest,” zegt Ron Richards. “Een goeie jongen hoor! Maar als drummer was hij niet zo best.” De producer is het me hem eens. Hij brengt de boodschap over.

Paul: “George nam ons even apart en zei: ‘Ik ben niet zo te spreken over jullie drummer.’ En wij riepen: Ik ga hem dat niet zeggen. Vertel jij hem dat maar!”

Uiteindelijk is het Brian Epstein die het op zich neemt om de drummer te ontslaan.

“Dat was nu ook weer niet de bedoeling,” meent George Martin.“Het was het laatste strootje, denk ik… Paul, John en George wilden Pete Best er uit en Ringo in. Maar ik had alleen maar gezegd dat ik voor opnamen liever een sessiedrummer zou inhuren. Ik had nooit verwacht dat ze hem zouden laten gaan. Hij zag er het beste uit van allemaal. Hij had iets James Dean-achtigs over hem.”

Zoals gebruikelijk in die tijd worden de opnamen achteraf gewist, zodat de banden weer voor wat anders kunnen worden gebruikt. Toch zijn de opnamen van ‘Love Me Do’ en ‘Besame Mucho’ bewaard gebleven, doordat er lakplaten van zijn terug gevonden. Beide nummers verschenen halfweg de jaren negentig op de eerste Anthology cd.

de instrumental sheet van Parlophone records voor 6 juni 1962

Er zouden nog twee pogingen nodig zijn voor ‘Love Me Do’ klaar was om als single te worden uitgebracht. Een keer met een ingehuurde studiodrummer, Andy White en een keer met de nieuwe drummer van The Beatles: Ringo Starr.

 

 

 

Met dank aan Josse voor de illustraties.